De ligging van hun huis bijna recht tegenover het station van Hoorn maakte Baanstraat nummer 36 tot een ideale locatie voor de eerste opvang van onderduikers. Mulo-leraar Piet van Iersel (35) en zijn vrouw Dien (33) waren op verzoek van een bevriende verzetsman bereid om hun huis daarvoor open te stellen. Ondanks dat ze vier jonge kinderen hadden, de jongste zeven maanden oud. En ondanks de gevaren die er natuurlijk wél waren.
Piet van Iersel (1904) werd geboren in het Brabantse Udenhout, als oudste kind van een rooms-katholiek gezin. Hij werd onderwijzer en kreeg in 1927 een baan in Wormer. In de avonduren studeerde hij om in het voortgezet onderwijs wiskunde en handelskennis te kunnen geven.
Een baan, een huwelijk en een huis
In het Noord-Hollandse Wormer leerde hij de eveneens katholieke Dien Groen (1907) uit Assendelft kennen. Het raakte aan tussen de twee. Toen Piet in 1931 een baan kreeg op de R.K. Aloysius mulo op Onder de Boompjes in Hoorn konden ze trouwplannen maken. Een jaar later, in 1932, trouwden Piet en Dien in Wormer. Piet ging op de mulo wiskunde en handelsvakken geven.
In Hoorn ging het jonge stel eerst op de Drieboomlaan wonen, daarna in de Noorderstraat en in 1938 ten slotte verhuisde het gezin Van Iersel naar Baanstraat 36. Intussen waren Piet en Dien trotse ouders geworden van drie kinderen: Sjef (1934), Co (1936) en Harrie (1938). In oktober 1939 werd het gezin verblijd met de komst van een dochter, Lea.
Voorbereid op alles
Na de Duitse inval in mei 1940 troffen Piet en Dien en hun buren van nummer 38, de familie Bervoets, hun eigen voorbereidingen om de oorlog goed door te komen. Tussen nummer 36 en nummer 38 was een inpandige steeg. Het dak daarvan werd met stevige houten balken versterkt en de muren werden met zandzakken verstevigd. Zo ontstond een schuilplaats waar beide families in geval van bombardementen konden schuilen.
Op de binnenplaats achter hun huis hadden Piet en Dien een grote regenwaterput. Daar kon wel een kubieke meter regenwater water in . De put werd grondig schoongemaakt, voorzien van een nieuw deksel, met nieuw cement aangesmeerd en gevuld met drinkwater.
Timmerman Van de Berg uit de Noorderstraat maakte een in onbruik geraakte deur in de schuur van hun huis weer helemaal in orde. De deur kwam uit op de binnenplaats van de buren op nummer 38. Zo kon de familie Van Iersel via de binnenplaats van Bervoets in geval van nood achteruit op de Spoorstraat komen. Hoe handig dit was, bleek tijdens de oorlog. Toen de Duitse politie aanbelde, kon Piet via de schuur aan de achterkant dankzij de deur naar de buren ongezien verdwijnen
De buren konden het ook verder goed met elkaar vinden. Dat bleek wel toen buurman Wim Bervoets, die in Baanstraat 38 een leerhandel had, hulp nodig had bij het verbergen van een deel van zijn leervoorraad. Bervoets was bang dat de Duitsers deze in beslag zouden nemen. Piet en Dien aarzelden geen moment en boden een stuk van hun zolder aan. Het leer van Bervoets werd tegen de muur van de kleine zolderkamer aan de voorkant van nummer 36 opgeslagen. Ervoor kwam een nieuwe wand van houten schrootjes. Netjes geschilderd, precies zoals de rest van de zolder. Wie hier een kijkje zou nemen, kon niet vermoeden dat er sprake was van een dubbele wand.
Anti-NSB
Dat Piet tegenstander was van de Duitse bezetting, maar vooral fel tegen de NSB zal op zijn werk algemeen bekend zijn geweest. Zeker nadat het ministerie van Onderwijs in 1941 van alle ambtenaren eiste dat zij zich zouden onthouden van stellingname tegen de Nationaal Socialistische Beweging. De NSB, die het nazistische gedachtengoed aanhing, was volgens de Duitse bezetter een officieel erkende politieke partij.
Ambtenaren en onderwijzend personeel moesten ervoor tekenen dat zij deze mededeling hadden gezien. Piet van Iersel weigerde te ondertekenen. Het schoolbestuur van de Aloysius mulo wilde Piet kennelijk niet kwijt en loste het probleem op zijn eigen manier op. Bij de handtekeningen van het overige personeel schreef het bestuur dat onderwijzer Van Iersel de brief had gezien. Daar was waarschijnlijk geen woord van gelogen, maar ze schreven er niet bij dat hij principieel had geweigerd ermee in te stemmen.
Hulp aan onderduikers
Een van de collega’s van Piet op de mulo was Simon Stuijfbergen. Zijn zoon Kees zat al vrijwel vanaf het begin van de oorlog in het verzet. Kees Stuijfbergen was betrokken bij de Landelijke Organisatie van Hulp aan Onderduikers (LO) en later de Hoornse Knokploeg. Toen Piet via zijn collega het verzoek kreeg om onderduikers op te vangen die met de trein in Hoorn aankwamen, aarzelden Dien en hij niet.
In eerste instantie ging het om de opvang van onderduikers die tewerkstelling in Duitse kampen wilden ontlopen. Naarmate de oorlog vorderde kwamen daar ook Joodse onderduikers en leden van het gewapende verzet bij. Al deze mensen hadden geen inkomen meer, hun gezinnen trouwens evenmin. Ook beschikten ze niet over voedselbonnen.
Buurman Wim Bervoets haalde het geld op om in het levensonderhoud van hen te voorzien bij de katholieke middenstand. Piet was betrokken bij de distributie van het geld. Het ging hierbij om steun aan Hoornse gezinnen waarvan de kostwinner gevangen was genomen of was ondergedoken. Maar ook voor mensen die onderduikers hadden opgenomen.
Om ervoor te zorgen dat het geld en/of de bonnen op de juiste plek terecht kwam zonder dat de brengers zelf in gevaar kwamen, had Piet een ingenieus systeem bedacht. Vermoedelijk bij boekhandel Karssen op de Turfhaven had hij allemaal verschillende enveloppen op de kop getikt. In steeds wisselend handschrift, in verschillende kleuren inkt en soms zelfs met het adres op de kop geschreven, bood hij deze enveloppen met inhoud bij de PTT aan, zodat de afzender onbekend bleef. Zo werd de kostbare inhoud op een niet-opvallende manier gewoon door de postbode bezorgd.
De zenuwen en een liquidatie
Dien kreeg er wel eens de zenuwen van. Van al die onbekende mensen die korte of langere tijd in hun huis doorbrachten. Vooral van de mannen of vrouwen uit het verzet die met een wapen onder een hoofdkussen sliepen. Maar ook van de Joodse onderduiker die door zijn gedrag hun gezin, andere Joodse onderduikers en het verzet in gevaar brachten.
’s Ochtends troffen de kinderen Van Iersel bij het ontbijt veelvuldig een nieuwe “oom” of “tante” aan. De meesten bleven een paar dagen. Daarna werden ze door het verzet naar een ander onderduikadres overgebracht. Dat was ook het geval met Toos, een jonge Joodse vrouw, die elders al eerder problemen had veroorzaakt.
Toos was al weer weg uit de Baanstraat toen Sjef haar op straat tegenkwam. Dat vond Sjef, inmiddels een jaar of 10, vreemd. Want zo jong als hij was, begreep hij wel dat het niet de bedoeling was dat onderduikers zich open en bloot op straat vertoonden. Een paar dagen later zag hij “tante Toos” opnieuw. In lunchroom “Breed” op de Gedempte Turfhaven, een zaak waar vaak Duitse militairen kwamen.
Toen hij het thuis aan zijn moeder vertelde, trok die bleek weg. Piet en Dien waren in alle staten. Via via werd de leiding van het verzet gewaarschuwd en werd de zaak verder uitgezocht. Toos bleek een groot gevaar geworden voor het verzet en iedereen die daarbij betrokken was. Ze moest helaas definitief verdwijnen. De Hoornse knokploeg kreeg van hogerhand de opdracht om Toos te liquideren, hoorden Piet en Dien na de oorlog.
Het was zeker niet het enige angstige moment dat Piet en Dien doormaakten. Vooral als er onderduikers na spertijd moesten worden weggebracht. Soms kropen ze door het oog van de naald. Als Dien het niet vertrouwde, deed ze van zich spreken. Op enig moment wilde Piet naar een belangrijke vergadering van de ondergrondse in Utrecht. Dien stak er resoluut een stokje voor: “Jij gaat daar niet heen.” Piet is niet gegaan. De volgende dag hoorden ze dat de vergadering door de Duitsers was opgerold.
De overval op het distributiekantoor
Intussen raakte Piet steeds meer betrokken bij de activiteiten van het (gewapende) verzet. Op 26 februari 1944 zou de Hoornse knokploeg het distributiekantoor op het Breed (naast De Keizerskroon) overvallen. De Duitsers hadden namelijk een kopie van het bevolkingsregister in handen gekregen. Daardoor konden ze heel makkelijk de vervalsingen in het bonkaartensysteem – bedoeld voor onderduikers – achterhalen.
Het beste was dus om de complete administratie zo snel mogelijk weg te halen en te vernietigen. Dat zou de dag na de overval gebeuren, in de verwarmingsketel van het St. Jansgasthuis op de Koepoortsweg. Zo ongeveer onder de ogen van de Duitsers. Die hadden het ziekenhuis inmiddels namelijk in gebruik als militair hospitaal.
In de tijd tussen de overval en het verbranden moest de buit ergens blijven. Dat werd de inpandige steeg tussen Baanstraat 36 en Baanstraat 38. De hele operatie stond onder leiding van de commandant van de knokploeg, Henk Kleipoel. Hij stond aan de achterkant van het kantoor aan het Breed om de juten zakken met houten bakken waarin de administratie zat, zo snel mogelijk naar Baanstraat 36 te brengen. Bij elkaar ging het om zo’n vijftien bakken met tussen de 7.500 en 16.000 oproepen voor het afhalen van een nieuwe distributiestamkaart.
Piet vond de houten kistjes, een soort laadjes, eigenlijk te mooi om te vernietigen. Ze waren perfect geschikt voor zijn correctiewerk. Dien wilde er niks van weten en werd kwaad. Weg moesten die gevaarlijke dingen. De fraaie houten bakken gingen de volgende dag dan ook zonder pardon naar de verwarmingsketel van het ziekenhuis. Na de oorlog bleek dat Piet de verleiding toch niet had kunnen weerstaan. Eéntje had hij er achter gehouden.
Soms werd Piet gewaarschuwd dat hij beter niet thuis kon slapen vanwege vermeende acties van de Grüne Polizei. Een paar keer bracht Piet enkele nachten door op de zolder van het pakhuis Brink & Keet, een groothandel in kruidenierswaren op de Kleine Noord 52-54. De familie Keet woonde boven, beneden was het kantoor en daarachter stond het pakhuis met een eigen trapopgang.
Piet ging als hij niet thuis sliep, elke ochtend naar de mis in de Koepelkerk. Als Sjef om half acht de schoolmis bijwoonde, wist Piet dat de kust veilig was en sliep hij weer gewoon thuis.
Schaarste en de jacht op voedsel
Het leven in oorlogstijd was er intussen niet gemakkelijker op geworden. Voedsel werd steeds schaarser en vooral eenzijdiger. Bijna alles was op de bon. Al in 1939 was in Nederland de voedseldistributie ingevoerd. Boeren en tuinders moesten al hun oogsten en voorraden inleveren. Tijdens de oorlog ging bijna alles naar Duitsland. Er was maar een klein beetje over ter verdeling onder de Nederlandse bevolking. Bij ziekte of wonden herstelden de kinderen bijna niet meer. Dien van Iersel had er een dagtaak aan om haar gezin en haar onderduikers van voldoende en voldoende gevarieerd eten te voorzien.
Geregeld ging Dien op zondag direct na de vroege mis met de trein via Alkmaar naar Heiloo. Van daaraf ging het te voet naar zwager Bertus de Waard. Bertus was een grote boer die er altijd wel in slaagde om het nodige van zijn oogsten achter te houden. ’s Avonds keerde Dien terug. Met in de zakken van haar wijde regenjas een halve kaas en een pond boter. Dan was het wel zaak dat ze met haar kostbare buit uit handen bleef van de Landwacht, de in het zwart gestoken “hulppolitie” van de Duitse bezetter. Behalve met NSB’ers beschermen hielden de Landwachters zich vooral bezig met het controleren van hun medeburgers “illegaal” voedsel. Station Hoorn was zo’n plek waar veelvuldig werd gecontroleerd. Sjef (9) kreeg op zondag de belangrijke taak om te kijken of er controle was. Was dat het geval dan gaf Dien haar buit over het hek bij het station aan Sjef.
De adresjes van Dien
Via Bertus kon Dien soms ook aan peulvruchten en tarwe komen. Ze had het geluk dat bakker Van der Laan uit Blokker familie was. Daar kon ze van haar tarwe brood laten bakken. Voor groenten en fruit fietste Dien in oogsttijd in alle vroegte een rondje Bangert, waar veel tuinders woonden. Behendig de controles van Landwachters omzeilend, was ze dan net op tijd terug om de kinderen naar school te helpen. Als het nodig was fietste ze rustig naar de Wieringermeer. Daar was vaak ook nog wel tarwe of groente te krijgen.
Zo had Dien overal haar adresjes voor. Haar hulp in de huishouding woonde in een boerendorp in de omgeving en bracht geregeld melk mee. Ook broer Jan, die in Wormer een paar koeien hield, had nog wel eens wat te vergeven. Net als haar verre neef Dirk Smit in Onderdijk. Dirk was landarbeider en stopte zijn nicht Dien wel eens bruine en groene bonen toe. Via diezelfde Dirk kreeg de familie Van Iersel ook wel zogenoemde darikluiten, een soort turf. De turf was een welkome aanvulling toen de kolen steeds schaarser werden en je het huis nauwelijks meer warm gestookt kreeg. Je moest de kluiten nog wel even drogen voor gebruik, maar daar was de zolder goed voor.
Sjef droeg op zijn eigen manier ook bij aan de brandstofvoorziening. Al het treinmaterieel op station Hoorn werd tijdens de oorlog getrokken door stoomlocomotieven. Als voor de machinist de werkdag erop zat, stortte hij de resterende, nog brandende kolen in de locomotief op de spoorbaan. Dat was voor Sjef en andere buurtkinderen het signaal om in de Spoorsloot snel een zinken emmer met slootwater te vullen om daarmee de smeulende kolen te blussen. De nog bruikbare kolen nam Sjef in zijn emmer mee naar huis.
Slecht nieuws
De oorlog beheerste het dagelijks leven en de gesprekken thuis. Zo weet Harrie nog goed hoe Italiaanse krijgsgevangenen bij de Duitse stallen op de Vale Hen de paarden aan het roskamman waren. De school van de kinderen, de Sint Jozefschool, was door de Duitsers gevorderd. Er moest op onderwijsgebied veel geïmproviseerd worden. Sjef bijvoorbeeld kreeg halve dagen les op de klompenzolder van Kaldenbach op de Kleine Noord. Voor Harrie, die op de kleuterschool zat, waren de Duitse soldaten “er gewoon”, lopend door de stad met het geweer aan hun schouder. Alle kinderen Van Iersel weten nog dat er in het plantsoen voor het station schuttersputjes werden gegraven. Duitse soldaten moesten in geval van een geallieerde aanval vanuit deze putjes de vijand beschieten. Als er beschietingen waren, hield Dien de kinderen ver weg van de ramen. Zij mochten absoluut niet kijken.
Dankzij zijn werk kende Piet veel mensen in de stad. Ook de gesprekken in de lerarenkamer van de Aloysiusmulo – een veilige omgeving – waren een bron van informatie. “Is er nog nieuws?”, was het eerste wat Dien aan Piet vroeg als hij uit school thuis kwam. Soms kwam het nieuws via via. Zo stond eind juni 1944 ineens kapelaan Bakker aan de deur. Koos Poll de directeur van de HBS, en diep in het verzet, was op 21 juni thuis gearresteerd. Toen zijn vrouw hem in de gevangenis op zocht, kon Koos haar nog net zeggen, dat ze de familie Van Iersel moest laten waarschuwen. Ze moesten direct onderduiken. Via de conciërge van de HBS en de pastorie van de Cyriacuskerk, belandde de boodschap op Baanstraat 36. Een kapelaan die op huisbezoek kwam, wekte geen argwaan.
Hoewel ze Koos Poll amper kenden, namen Piet en Dien zijn waarschuwing zeer serieus. Ze namen de eerste de beste trein naar Udenhout, naar opa en oma Van Iersel. Net op tijd! ‘s Middags stond de Grüne Polizei aan de deur. De Duitsers troffen niemand aan, de vogels waren gevlogen. Een paar weken later was Dien even terug in Hoorn. Samen met Leo, een halfbroer van Piet, haalde ze wat spullen en winterkleren op.
Overasselt
Piet en Dien voelden zich in Udenhout niet helemaal veilig. Er werd gepraat. De mensen vroegen zich af waarom Piet van Iersel en zijn gezin zolang in Udenhout waren. Daarom besloten Piet en Dien eind augustus naar Overasselt bij Nijmegen te verkassen waar ze familie hadden. De kleine Co bleef bij zijn opa en oma achter.
Dien, Piet en de kinderen beleefden in Overasselt spannende tijden. Ze kregen er volop te maken met het oorlogsgeweld van Operatie Market Garden. Met deze operatie wilden de geallieerden in september 1944 vanuit Noord Frankrijk in een paar dagen doorstoten naar Duitsland.
De familie Van Iersel heeft deze operatie van zeer nabij meegemaakt. De hemel boven Overasselt hing vol parachutes in verschillende kleuren. Boven Dien hing een para aan zijn valscherm en wenkte dat zij opzij moest gaan. De para’s groepeerden zich vervolgens langs de twee kanten van de weg door het dorp. Dien ”scoorde” ondertussen enkele van de Amerikaanse parachutes. Dat mocht wel niet, want de parachutes moesten zo snel mogelijk worden ingeleverd. Maar veel huisvrouwen konden de verleiding van parachutezijde niet weerstaan nu er zo’n groot gebrek aan textiel was. Lea kreeg er later een communiejurkje van, de jongens een pyjama. Nog jaren lang waren de molton dekens op de bedden overtrokken met blauwe parachutezijde.
Na de landingen stroomde het dorp vol met militairen en hun oorlogsmaterieel, vrachtauto’s, tanks, geschut etc. Overasselt was feitelijk een groot militair kampement geworden. Het front lag slechts zo’n tien kilometer verder, bij Nijmegen. De oorlog was dichtbij. Net als de beroemde Britse veldmaarschalk Montgomery. Dien heeft de generaal meerder keren met eigen ogen in Overasselt gesignaleerd. Een ervaring die ze haar leven lang niet vergat.
Een avontuurlijke tijd
Voor de kinderen was dit een bijzonder avontuurlijke tijd ondanks de zeer beperkte huisvesting: één kamer voor het hele gezin boven café Verheggen. Sjef en Harrie gingen aanvankelijk in Overasselt gewoon naar school. Na de luchtlandingen vorderden de geallieerden het schoolgebouw en kregen de kinderen noodgedwongen vrijaf. Zijzelf vonden dat geen straf. In het dorp was voor Harrie en Sjef genoeg te beleven. Van eindeloze rijen soldaten die in ganzenpas langs de kant van de weg door het dorp marcheerden tot kolonnes met tanks. Menigmaal schoof Sjef in bij een rij soldaten als die te wachten stonden voor hun warme hap. Hij at dan gewoon mee.
Een man door de slaapkamer
Duitsland bleef ook na de slag om Arnhem V1’s afvuren. Die vliegende bommen gingen veelvuldig over Overasselt en Udenhout onder meer richting Engeland en Antwerpen. De technische kwaliteit van die raketten was matig, veel raketten stortten voortijdig neer. Piet en Dien en hun kinderen kregen er alles van mee. In hun slaapkamer bij Verheggen in Overasselt zat namelijk een deur naar het naastgelegen platte dak met daarop de sirene van het luchtalarm. Geregeld liep er midden in de nacht een man door de kamer om die sirene te bedienen in geval van overvliegende V1’s. Dien legde de kinderen uit dat zo lang je de motor maar hoorde er geen gevaar was. Hun eigen angst en spanning hielden Piet en Dien voor de kinderen verborgen; zij straalden rust en vertrouwen uit.
Terug naar bevrijd Udenhout
Op donderdag 26 oktober 1944 arriveerden in de namiddag de geallieerde tanks in Udenhout en werden de Duitsers uit het dorp verdreven. Na dat nieuws wilden Dien en Piet met de drie kinderen zo snel mogelijk naar Udenhout waar hun zoontje Co immers nog steeds was. Het was daar, ver weg van het oorlogsfront, bovendien veel rustiger.
Ondanks dat het oorlog was, heeft Co daar een goede tijd gehad. Aanvankelijk had hij bij opa en oma een eigen kamer met een tweepersoonsbed. Dat moest hij delen toen de Canadese soldaat Jim Heiberg bij ze werd ingekwartierd. Naast Jim Heiberg was er nog een tweede Canadese soldaat ingekwartierd, Gorden Smith. De soldaten brachten voor tante Door sigaretten mee en voor kleine Co chocolade. Met Gorden is het contact na de oorlog snel verwaterd, maar Jim Heiberg werd een levenslange vriend.
Jarenlang correspondeerden ze na de oorlog met elkaar. In de jaren vijftig kwam Jim in de Baanstraat op bezoek. Later zijn ook zijn kinderen en kleinkinderen nog in Nederland geweest. Hoewel Dien geen Engels sprak, was ze zeer gecharmeerd van Jim. Hij en zijn kameraden stopten haar geregeld een lekkernij toe, vooral toen ze in verwachting was van haar vijfde kind. In de zomer van 1945 werd in Udenhout zoon Piet geboren.
Terug in Hoorn
Pas eind augustus 1945 kon het gezin Van Iersel terugkeren naar Hoorn in een door buurman Bervoets geregelde veewagen, net op tijd om mee te lopen in de bevrijdingsoptocht. De terugkeer was mede mogelijk dankzij een speciaal verzoek van burgemeester en wethouders van Hoorn, die hun onderwijzer graag weer terug wilden hebben. Tot zijn verrassing kreeg Piet bij thuiskomst in een keer vijftien maanden salaris uitbetaald over de periode dat hij ondergedoken had gezeten. Met dit forse bedrag kon hij de mensen betalen die hem tijdens hun onderduik zo belangeloos en vol vertrouwen hadden geholpen.
Net als veel anderen die tijdens de oorlog in het verzet hadden gezeten, hoopte Piet dat er in Nederland na de bevrijding een andere (frisse) politieke wind zou gaan waaien. In het begin van de oorlog was hij lid geworden van de Nederlandse Unie, met name omdat die partij zich verzette tegen de NSB. Na de oorlog was Piet van Iersel samen met zijn collega Simon Stuijfbergen betrokken bij de oprichting van de Hoornse afdeling van de PvdA. Hij ging toen ook weer les geven op de Mulo. In 1949 werd het gezin Van Iersel gecompleteerd met de geboorte van Frans.
Niet haatdragend
Haatdragend naar de Duitsers als volk zijn de Van Iersels’ nooit geweest, hoewel Piet er de eerste jaren na de oorlog wel moeite mee had. In 1958 vond in Hoorn een sportuitwisseling plaats met de Duitse stad Neuss. Herr Werner, de voorzitter van de tafeltennisvereniging, werd op Baanstraat 36 ondergebracht. Dat bezoek heeft louterend gewerkt. Piet heeft deze Duitse man door hun lange gesprekken goed leren kennen. Hij ervoer dat Duitsland niet synoniem stond voor Hitler. In Udenhout hadden de kinderen Van Iersel al ervaren dat alle soldaten – zowel Duitse als Britse, Amerikaanse, Canadese of Poolse – even aardig voor ze waren geweest. Voor Piet en Dien telde “de mens” en niet hun nationaliteit of religie. Over verzetshelden, van welke religie of niet-religie ook, werd altijd met respect gesproken.
Zonder waterdragers geen kampioenen
Verzetshelden zouden de kinderen Van Iersel hun ouders niet willen noemen. “Zo hebben zij zichzelf zeker niet gezien. Maar ze hebben hun verantwoordelijkheden zeker niet ontlopen toen het verzet een beroep op ze deed. Zonder waterdragers geen kampioenen.” Vooral hun moeder is zich al die jaren heel bewust geweest van de gevaren die ze als gezin liepen en de moeite die het kostte om te overleven. Dat de oorlog haar zwaar viel, blijkt wel uit het feit dat ze dat voor geen prijs een tweede keer wilde meemaken. Veelzeggend is haar uitspraak dat ze hoopte dat er “in een volgende oorlog als eerste een bom op ons huis valt”. Dat het haar menens was, blijkt ook uit een andere uitspraak van haar. “Als er echt opnieuw oorlog komt, spring ik in het IJsselmeer.”