Truus Menger-Oversteegen na de bevrijding met stengun (foto: Noord-Hollands Archief). Na de oorlog werd ze een bekend beeldhouwer.
Truus Menger-Oversteegen (1923-2016) was zestien jaar jong toen de oorlog uitbrak. Samen met haar twee jaar jongere zusje Freddie (1925-2018), behoorde ze tijdens de oorlog tot de jongste gewapende verzetsstrijders van Nederland. Ze maakte deel uit van de Haarlemse verzetsgroep waartoe ook Hannie Schaft behoorde. Na de bevrijding trouwde ze met de Velser verzetsman Piet Menger, die ze aan het eind van de oorlog ontmoette bij het opblazen van de spoorlijn tussen IJmuiden en Haarlem. Na enkele jaren in IJmuiden, kwam het jonge gezin in Westfriesland wonen. Eerst in Venhuizen, later in Grootebroek. In Westfriesland kwam haar kunstenaarschap tot volle wasdom: ze tekende, schilderde, schreef gedichten en werd een internationaal bekend beeldhouwer. In de gemeente Hoorn staan vijf kunstwerken van haar. Ze was medeoprichter van Comité 40-45 Hoorn en bleef haar hele leven actief om jonge mensen te waarschuwen voor de gevaren van het fascisme en om hen op te roepen om te strijden tegen onrecht.
Truus, haar zusje Freddie en hun jongere broertje Robbie groeiden op in Haarlem in zeer arme omstandigheden. Enkele jaren na de geboorte van Freddie in 1925, liet Co Oversteegen zijn jonge gezin in de steek. In 1933 werd de scheiding formeel.
Trijntje van der Molen (1889-1956) stond er alleen voor. Het gezin leefde van de bedeling. Ze verhuisden steeds weer naar een nog goedkopere huurwoning, maar de dikke boekwerken van Karl Marx en Friedrich Engels verhuisden mee. Trijntje was belezen en had zichzelf drie vreemde talen aangeleerd. Ze was lid van de Communistische Partij Nederland en daardoor al vroeg op de hoogte van het nazi-gedachtengoed. Haar kinderen probeerde ze al op jonge leeftijd aandacht voor hun medemens in nood bij te brengen.
Vluchtelingen in huis
Ondanks hun armoede stelde Trijntje hun kleine huisje in Haarlem vanaf 1933 ruimhartig open voor illegale vluchtelingen die via Internationale Rode Hulp naar Nederland kwamen. Het waren onder andere Duitse Joden, communisten en homo’s, die op de vlucht waren geslagen voor de nazi’s. Het idee was dat ze vanuit Nederland door zouden reizen naar Engeland of de Verenigde Staten.
Jarenlang hadden ze in het gezin Oversteegen thuis regelmatig onderduikers. Truus en Freddie sliepen dan beneden in de woonkamer op stoelen. “Nog voor de Duitsers ons land bezetten, hadden we al begrepen dat praten gevaarlijk kon zijn. We wisten al wat Nazi’s waren”, schreef Truus daar later over.
Op de dag dat Truus vijftien jaar werd, op 29 augustus 1939, rolden Hitlers troepen Polen binnen. Truus en Freddie kregen van hun moeder de opdracht om een Joodse jongen en zijn zusje op te halen. De kinderen waren door hun ouders naar Nederland gestuurd om ze uit handen van de nazi’s te houden. Toen de twee zussen daar niet erg enthousiast op reageerden hield Trijntje haar dochters voor dat ze wel wat empathischer mochten zijn. “Weet je wel wat het betekent om weggejaagd te worden. Om steeds weer bij andere mensen te moeten worden ondergebracht? Zonder ouders… bij mensen die het lastig vinden dat je er bent?” De boodschap kwam over.
Nadat de Duitsers Nederland hadden bezet, verspreidden Trijntje en haar twee dochters illegale bladen als De Vonk en de communistische krant De Waarheid. De zusjes plakten oproepen tot sabotage en staking en gingen met Trijntje mee om een redevoering van Mussert te verstoren.
In 1941 kwamen er onderduikers in huis, zeven in totaal. Truus en Freddie moesten hun kamer afstaan. Het hele gezin, inclusief broertje Robbie, sliep in een kamer.
In het verzet
In datzelfde jaar meldde zich een zekere Frans aan de deur en vroeg Truus en Freddie te spreken. De knappe, jonge Frans van der Wiel, commandant van een communistische sabotagegroep, vertelde de zussen dat ze bezig waren een ondergronds leger samen te stellen. Hij vroeg Truus en Freddie of ze zich zouden willen aansluiten, als een soort Russische partizanen. Ze zouden ingezet worden bij sabotageacties, wapens moeten stelen en wellicht ook mensen moeten doden.
De zussen hadden de nodige vragen. “Hoe weet je dat iemand echt een boef is, toch niet alle Duitse soldaten zijn nazi’s? Moeten we dan niet eerst leren schieten?” Na enig aarzelen, zeiden ze “ja”.
Hun moeder, zelf ook actief in het verzet, was bewust niet bij het gesprek aanwezig. In het verzet mochten mensen zo min mogelijk van elkaar weten. Hoewel Trijntje geen idee had waar haar dochters voor zouden worden ingezet, had ze wel een boodschap voor ze. Ze mochten “nooit iets doen dat gemeen was en ze moesten altijd, onder welke omstandigheden dan ook, een mensenkind blijven”.
Moffenhoer
Bij een van hun eerste acties moesten Truus en Freddie een Duitser naar een stil plekje meelokken. Hun verzetskameraden Frans en Cor zouden daarna de man liquideren. De tengere Freddie, die door haar vlechtjes nog jonger leek dan ze was, fungeerde als verkenner en stond op de uitkijk. Truus moest zich opmaken als moffenhoer om de man naar een afgelegen plek te lokken. Met knalrode lippen, “een wenkbrauwenboog die de overspanning van het Centraal Station overtrof”, een dikke laag poeder en een “walgelijk parfum” ging Truus op pad. Uiteindelijk lukte de actie pas twee dagen later. Terwijl haar verzetskameraden Frans en Cor de neergeschoten Duitser zijn uniform en laarzen uittrokken, kotste Truus in de bosjes haar maag leeg.
In de zomer van 1943 werd de ploeg uitgebreid met de studenten Hannie Schaft (1920) en Henk de Ronde (1923). Allemaal hadden ze schuilnamen. Hannie was Jo, Truus was An en Freddie stond bekend als Tinka.
Hoewel arbeidersdochter Truus aanvankelijk een beetje gereserveerd stond tegenover de wat bekakt sprekende Hannie, veranderde dat al snel. Ze leerde Truus en Freddie Engels en Duits – “heus jullie zijn intelligent genoeg” – en Hannie en Truus kregen groot vertrouwen in elkaar. Toen verzetsman Jan Bonekamp (1914), met wie Hannie veel had samengewerkt in 1944 was opgepakt, was het Truus bij wie Hannie als eerste om hulp aanklopte.
Liquidaties
Bij hoeveel liquidaties de zusjes Oversteegen betrokken zijn geweest hebben Truus en Freddie nooit willen vertellen. Freddie Oversteegen pareerde deze vraag altijd met de uitspraak dat je een soldaat ook niet vraagt hoeveel mensen hij heeft doodgeschoten. Volgens hun jongste zoon Martin zullen het er een tiental zijn geweest.
In het boek Toen niet, Nu niet, Nooit, dat Truus Menger in 1982 over haar oorlogservaringen schreef, noemt ze er enkele. Bijvoorbeeld die op SD-agent Smit in 1944.
De uitschakeling van Smit wordt door zes man voorbereid. Liever gezegd, door drie vrouwen en drie mannen. Freddie, Truus en Hannie en Frans, Cor en Jan.
Truus en Jan speelden vlakbij het huis van Smit de rol van verliefd paartje, zoals ze al zo vaak hadden gedaan. Toen ze hun doelwit naar buiten zagen komen en op de fiets zagen stappen, gingen ze er op de fiets achteraan. Op het moment dat ze dichtbij genoeg waren, schoten Truus en Jan ongeveer tegelijkertijd.
Smit viel, maar was nog in leven en slaagde erin zijn eigen pistool te trekken. Jan werd geraakt. Niettemin lukte het hem het genadeschot te lossen.
Achteraf bleek dat ook Hannie bij de schietpartij gewond was geraakt. Ze bloedde zo erg, dat Truus bang was dat haar vriendin het niet zou overleven. Na een paar weken rust was Hannie weer de oude.
De dood van Henk
In oktober 1944 werd de groep opgeschrikt door de arrestatie van Henk de Ronde. Die was betrapt bij zijn voorbereidingen om de beruchte SD-agent Fake Christ uit de weg te ruimen, maar had weg kunnen komen. Korte tijd later werd hij opgepakt bij een poging een fiets te stelen. Op het SD-bureau in de Euterpestraat werd hij herkend door Fake Christ. Die stond bekend om zijn meedogenloze verhoren en folterpraktijken. Bij een poging om te ontsnappen werd Henk gedood door een Duitse kogelregen.
Zijn verzetskameraden waren er kapot van, de drie vrouwen waren in tranen. Daarna schoten ze in de actiemodus. Freddie deed nauwgezet onderzoek naar de dagindeling, mogelijke bewaking en de routes van Christ. Jan tekende de vluchtroute en Cor controleerde de pistolen.
Hannie en Truus gingen met de fiets op pad om Fake Christ en zijn bewaker tegemoet te rijden. Net toen ze hun wapens wilden trekken, werd Christ door een scherpschutter van een verzetsploeg uit de Haarlemmermeer neergeschoten. De man was zo gehaat, dat meerdere verzetsploegen naar hem op zoek waren.
Plotseling waren Truus en Hannie getuigen geworden en kregen zij van de bewaker van Christ de opdracht om een dokter en de politie te waarschuwen. Nadat Truus hem verzekerd had dat ze meteen zouden gaan, fietsten Hannie en zij zo snel als het kon weg. Christ overleefde de aanslag op zijn leven niet.
Dat gold ook voor de succesvolle aanslag die Truus en Hannie in 1944 pleegden op de SD’er H., na gedegen voorwerk van Freddie. Hannie was volgens Truus euforisch. “Het is ons gelukt kinderen. Er is weer een schoft minder.”
Minder voorspoedig verliep de aanslag in 1944 op de Nederlandse verrader Ko Langedijk. Deze herenkapper verkocht voor geld inlichtingen aan de Duitsers en legde zich uiteindelijk helemaal toe op het inlichtingenwerk. Toen Hannie en Truus hem vanaf de fiets probeerden neer te schieten, weigerde het pistool van Hannie bij het tweede schot.
Achterna gezeten door de Grüne Polizei wisten ze maar ternauwernood te ontsnappen. Urenlang hielden ze zich ze koelbloedig in een café verborgen, nadat ze eerst de kastelein hadden bedreigd.
Langedijk overleefde de aanslag. In 1949 werd hij tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.
Het mislukte kindertransport
Over de liquidaties heeft Truus nooit wroeging gehad. De beslissingen daartoe waren weloverwogen. Al gingen ze haar zeker niet in de koude kleren zitten. “Ik was geen koele kikker hoor, maar het was iets wat moest gebeuren.”
Haar nachtmerries betroffen andere zaken, zoals de volledig mislukte actie om twaalf Joodse kinderen in veiligheid te brengen.
In 1943 kreeg ze opdracht om twaalf Joodse kinderen vanuit de polder bij Haarlem weg te brengen. De kinderen, in leeftijd variërend van drie tot veertien jaar, zouden zogenaamd een besmettelijke ziekte hebben. Truus was bij deze gelegenheid vermomd als Duitse Rode Kruis verpleegster
Op papier was het plan perfect. Ze zou een “Duitse” soldaat bij zich hebben, de (vervalste) medische papieren van de kinderen waren in orde, net als haar vluchtroute. Op het laatste deel van de route zou ze precies weten waar de mijnen zouden liggen.
Eerst moest ze met de kinderen met de trein naar Dordrecht. Al vanaf het begin ging het mis. De beloofde ondersteuning van de “Duitse” soldaat was er niet. Wat Truus frustreerde, was dat ze geen contact kreeg met de kinderen. Die bleven haar zien als de vijand. Zeker nadat ze in de houding was gesprongen en Heil Hitler had geroepen toen er Duitse soldaten de coupé binnenkwamen. Om geloofwaardig te zijn, schreeuwde ze de kinderen toe om de Hitlergroet te brengen. De oudste jongen weigerde en ze moest hem een harde klap verkopen.
Na de treinreis wachtte een spannende tocht met alle kinderen door een weiland vol mijnen. De kinderen stikten inmiddels van de honger. Toch moesten ze nog uren wachten totdat de vlet waarmee ze naar een veilige plek zouden varen, gebruikt mocht worden. Kort nadat ze eindelijk roeiend waren vertrokken, werden ze door de Duitsers ontdekt. In het volle licht van de Duitse zoeklichten, stond de oudste jongen op en riep “Schiet maar, verdomde rotmoffen”.
Door deze actie sloeg boot om en alle kinderen vielen in het koude water. Truus slaagde er tot haar grote frustratie en diepe verdriet in slechts één kind te redden, de driejarige Roosje.
Ze kreeg vreselijke nachtmerries en was ’s avonds bang om naar bed te gaan.
“Zo’n gebeurtenis sleep je tot het einde mee. Daar is niets meer aan te veranderen”, zei ze daar in 1982 over.
De dood van Hannie
De dood van haar verzetsvriendin Hannie – het “meisje met het rode haar” – was een andere gebeurtenis die haar leven voor altijd veranderde. De arrestatie van Hannie, op 21 maart 1945 op de Jan Gijsenvaart, was een grote slag. Hannie was betrapt op het vervoer van de illegale krant De Waarheid. Het waren echter de vondst van een pistool onder de kranten én de rood verkleurende wortels van haar zwart geverfde haar, die haar fataal werden. De Duitsers hadden een grote vangst.
Op 17 april 1945, drie weken voor de bevrijding, werd Hannie Schaft in de duinen van Bloemendaal gefusilleerd door de SD-er Willy Lages en de Nederlandse SD-agent Maarten Kuiper. Ze was 23 jaar jong. Haar geschiedenis én het feit dat ze de enige vrouw is geweest die door de Duitsers is gefusilleerd, maakten haar tot een nationale held. Er werden boeken over haar geschreven, waaronder de klassiek geworden roman Het meisje met het rode haar van Theun de Vries uit 1956. Maar vooral door de gelijknamige film Het meisje met het rode haar uit 1981 werd Hannie Schaft bij het grote publiek bekend.
Hoewel de verzetsploeg na haar arrestatie onmiddellijk plannen begon te maken om Hannie te bevrijden, mislukten die allemaal. Zoals een poging om haar vrij te kopen, door een hooggeplaatste SD’er een vrijgeleide te bieden. Net als het plan van Truus om zich in de gevangenis op de Weteringschans als Duitse Rode Kruisverpleegster binnen te bluffen. Ze hing er een fantastisch verhaal op. De gevangenisleiding zou Hannie “voor enkele uurtjes onder begeleiding” toe moeten staan om afscheid te nemen van een stervende Duitse matroos.
Helaas bleek Hannie helemaal niet op de Weteringschans te zitten, maar in de vrouwengevangenis op de Amstelveense weg. Toen Hannie probeerde daar wasgoed voor Hannie af te geven met enkele bemoedigende woorden, kreeg ze te horen dat Hannie daar niet meer was. Hannie Schaft werd op 17 april 1945 in de duinen gefusilleerd en op 27 november van dat jaar met militaire eer herbegraven op de erebegraafplaats Overveen.
Na de oorlog
Ter nagedachtenis aan Hannie Schaft en aan al diegenen die hun leven hebben gelaten in het verzet, richtte Truus de Stichting Nationale Hannie Schaftherdenking op. De doelstellingen van het werk waren van af het begin duidelijk: er moet worden gestreden tegen fascisme, racisme en discriminatie. Vrijheid en gelijkwaardigheid en geen uitsluiting zijn de kernwaarden. Haar dochter Hannie werd later voorzitter van deze stichting
Truus Menger daarnaast oprichter van de Stichting Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers (COVVS), waarvan ze tot aan haar dood in 2016 bestuurslid was. In Hoorn was ze medeoprichter en bestuurslid van de Stichting Het Hoorns Comité 40-45, kortweg Comité 40-45 Hoorn. Na haar dood werd ze benoemd tot erelid.
Internationaal bekend beeldhouwer
Tijdens een sabotageactie had ze in 1945 de Velser springstofspecialist Piet Menger (verzetsnaam Tom) ontmoet en het was liefde op het eerste gezicht. Op 1 november 1945 trouwden ze. Samen kregen ze vier kinderen: twee jongens en twee meisjes. De oudste kreeg de naam Hannie, de jongste de verzetsnaam van Truus’ zus Freddie, Tinka.
Het was haar man Piet die Truus stimuleerde om te gaan tekenen en schilderen. In therapie voor haar angsten kreeg ze van haar hulpverleners het advies om haar woede in kunst om te zetten. Met onder andere de steun van de bekende beeldhouwer Mari Andriessen kon ze in 1964 naar de kunstenaarswerkplaats Ateliers 63 in Haarlem. De twee kenden elkaar omdat de verzetsploeg een tijdlang zijn hoofdkwartier bij Mari Andriessen had gehad.
In 1968 had Truus Menger in Israël haar eerste expositie. Dat was nadat ze na een ontmoeting met Golda Meir een kunststipendium had gekregen. In 1966 had ze in Israël de Yad Vashem-onderscheiding ontvangen. Golda Meir was de derde vrouwelijke premier ter wereld en was de hoogste politicus van Israël van 1969 tot 1974.
Truus Menger werd uiteindelijk wereldwijd bekend door haar beeldhouwwerk. Het trotst was ze op het werk dat ze maakte ter nagedachtenis aan haar verzetsvriendin Hannie Schaft. Dat beeld werd op 3 mei 1982 in het Kenaupark in Haarlem onthuld door prinses Juliana.
Een ontmoeting met Nelson Mandela leidde tot een kunstwerk in Soweto, “Banner of Hope”. Trots was ze ook op het werk “Bevroren Tranen”, een glassculptuur dat ze in 2001 voor herinneringscentrum Westerbork maakte.
In Hoorn staan vijf beelden van haar: het vliegersmonument op de Westerdijk en een serie van vier bronzen handen: Afscheid, Woede, Wanhoop en Steun.
Schrijver en spreker
In 1982 schreef Truus Menger over haar oorlogsverhalen het boek Toen niet Nu niet Nooit, dat later in het Engels en Duits is vertaald. Ze wilde er vooral mee laten weten “hoe emotioneel het allemaal was geweest”. Ze schreef ook gedichten. Vijftien daarvan zijn in 2010 gepubliceerd in de dichtbundel Op het netvlies van mijn denken.
“De mensen die beweren dat meiden als Hannie Schaft en Freddie en Truus Menger nergens bang voor waren, zitten er knap naast. Er gebeurden heel vreselijke en heel menselijke dingen. Sommige dingen sleep je tot het eind van je leven mee. Ik slaap slecht, heb nachtmerries, maar niet zó dat ik er niet mee kan leven.”
Tot op hoge leeftijd sprak ze op middelbare scholen en universiteiten over oorlog, antisemitisme en onverschilligheid. Nog in 2011 stond Truus voor de klas om strijdbaar en onvermoeibaar de vragen van kinderen te beantwoorden. Ook was zij een veelgevraagd gast op televisie en radio.
Onderscheidingen en straatnamen
In 1998 is Truus Menger vanwege haar verdiensten benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Op 15 april 2014 ontving zij, samen met haar zus Freddie, uit handen van toenmalig premier Mark Rutte het Mobilisatie-Oorlogskruis.
Truus Menger overleed op 92-jarige leeftijd op 18 juni 2016 in Grootebroek. Haar zusje Freddie overleed twee jaar later, op 5 september 2018, één dag voor ze 93 zou worden.
Sinds 12 juni 2014 is er in hun geboorteplaats Haarlem een Truus Oversteegenstraat en een Freddie Oversteegenstraat. Ook is er een Truus Oversteegenstraat in Montfoort (Utrecht).
Op 3 september 2024 heeft het college van B & W van Hoorn op voorspraak van Comité 40-45 Hoorn besloten dat er in de nieuwe woonwijk op het Pelmolenpad een Truus Mengerplein komt.