Op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) leek de bevrijding nabij. Georges Trigallez en zijn verloofde Henny Schat wilden dit samen in Hoorn meemaken. Tijdens hun onderduikperiode in Amsterdam waren ze namelijk in contact gekomen met ondergedoken leden van het gewapend verzet (Knokploeg) in Hoorn. Maar toen begon het lange wachten: ze doken onder in Berkhout, later in de Wogmeer. Vandaaruit was Georges als wapenmeester en Henny als koerierster betrokken bij vele risicovolle acties. Zelf hebben ze daar na de oorlog nooit over willen spreken.
Georges Oscar Trigallez (1919-1990) werd in België geboren als oudste zoon van de Belg Achilles Trigallez en de Nederlandse Martha Parser, die Joods was. Toen Georges 4 jaar was, verhuisde het gezin naar Amsterdam. Achilles en ook zijn zoon Georges behielden de Belgische nationaliteit. Het betekende dat Georges in 1939 werd opgeroepen voor militaire dienst in België en daar tijdens de Duitse bezetting in mei 1940 vocht. Georges werd krijgsgevangen gemaakt. Net als de circa 220.000 andere Belgische krijgsgevangenen werd hij op transport naar Duitsland gesteld. Het lukte Georges om ’s nachts te ontsnappen en lopend naar Amsterdam te komen. Daar werd hij herenigd met zijn Amsterdamse verloofde Henny Schat (1921-2007).
Het jonge stel dook onder in de Vijzelstraat 33 in Amsterdam boven parfumerie Française. Daar was de bovenwoning van de Joodse Ad Parser. Parser zat daar met zijn niet-Joodse vrouw Jet in zijn eigen huis ondergedoken, samen met de Hoornse verzetsman Ab Vortman. Twee andere Hoornse verzetsstrijders, Kees Stuijfbergen en Joop Oosterwijk, zaten in de buurt ondergedoken. Op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) raakte heel Nederland in een bevrijdingsroes door een later foutief gebleken bericht van Radio Oranje. Duitsers en collaborateurs raakten in paniek en sloegen massaal op de vlucht.
Ook de in Amsterdam ondergedoken verzetsstrijders dachten dat de bevrijding nabij was, vertelt Horinees Kees Stuijfbergen in zijn verzetsherinneringen. Ze zochten elkaar op en wilden hun werk in Hoorn voortzetten. Daar wilden ze de bevrijding meemaken. In Hoorn zelf konden ze vanwege de Duitse bezetters nog niet terecht. Maar de leden van de Hoornse Knokploeg kregen onderdak op enkele adressen in Berkhout. Daar kwamen ze al snel tot de ontdekking dat het grote wachten opnieuw was begonnen.
De verzetsstrijders werden in Berkhout op het adres Troostwijck van Nic Seuren ondergebracht. Henk Kleipoel uit Hoorn werd hun commandant. De ploeg bestond verder uit Ab Vortman, Kees Stuijfbergen, Cees Dijkstra, Joop Oosterwijk, Georges Trigallez, Henny Schat en de (overgelopen) Duitser Karel Weinreich (Duitse Kareltje). Later kwam Sam Stuijfbergen, een broer van Kees, bij de ploeg.
Op een dag kreeg de groep te horen dat ze zich zo snel mogelijk uit de voeten moesten maken. De Duitsers waren huis-aan-huis in Berkhout met razzia’s begonnen. De mannen van de Knokploeg gingen er in een bootje met papieren en wapens richting Grosthuizen vandoor. Henny bleef achter met de gevaarlijke taak de Grüne Polizei te woord te staan en om de tuin te leiden. Wat haar lukte, maar er moest wel een nieuw onderduikadres komen..
De leden van het gewapend verzet kwamen daarna op verschillende adressen in de Wogmeer terecht. Georges en Henny op de kleine boerderij annex bakkerij van Jan en Ant Appelman. De gezellige huiskamer in de boerderij Jan en Ant werd de gastvrije plek waar de hele ploeg tot rust kwam op momenten dat er geen acties waren.
De leden van de Knokploeg waren inmiddels deel uit gaan maken van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), waarin alle verzetsorganisaties waren gebundeld. Vanuit de top van de Binnenlandse Strijdkrachten kreeg de ploeg haar opdrachten. In de eerste periode dat de Knokploeg Hoorn in de Wogmeer zat, was ze betrokken bij twee wapendroppings in droppingszone Mandril. Engelse vliegtuigen dropten dan ’s nachts containers met wapens, voedsel en andere benodigdheden voor het verzet. De ploeg had onder andere tot taak een geschikt stuk land in Spierdijk, lichtbakens en ondersteuning van betrouwbare marechaussees in de omgeving te regelen. Het sein voor de dropping zou via Radio Oranje komen. Zodra men daar de code “De groeten van Gerard” hoorde, was dat het sein om in actie te komen. Het waren volgens Cees Dijkstra spannende nachten. Als het vliegtuig er eenmaal was, ging het erom razendsnel in actie te komen.
De leden van de Knokploeg waren inmiddels deel uit gaan maken van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), waarin alle verzetsorganisaties waren gebundeld. Vanuit de top van de Binnenlandse Strijdkrachten kreeg de ploeg haar opdrachten. In de eerste periode dat de Knokploeg Hoorn in de Wogmeer zat, was ze betrokken bij twee wapendroppings in droppingszone Mandril. Engelse vliegtuigen dropten dan ’s nachts containers met wapens, voedsel en andere benodigdheden voor het verzet. De ploeg had onder andere tot taak een geschikt stuk land in Spierdijk, lichtbakens en ondersteuning van betrouwbare marechaussees in de omgeving te regelen. Het sein voor de dropping zou via Radio Oranje komen. Zodra men daar de code “De groeten van Gerard” hoorde, was dat het sein om in actie te komen. Het waren volgens Cees Dijkstra spannende nachten. Als het vliegtuig er eenmaal was, ging het erom razendsnel in actie te komen.
Eerst vloog het vliegtuig een keer over om via de uitgezette lichtsignalen met een vaste seincode het signaal “veilig” te krijgen. Dan volgden parachutes met daaraan containers. Zodra ze op de grond lagen werden de parachutes in ijltempo losgesneden en werden de containers naar een schuur gesjouwd en opengemaakt. Er zaten stenguns, handgranaten, maar ook voedsel in blik, Engelse sigaretten en chocolade in. De wapens bleven een paar dagen in de schuur liggen, om vervolgens met een boot vol groente vanuit Avenhorn naar Amsterdam te worden getransporteerd. Een deel van de wapens hield de ploeg voor haar eigen acties. De wapens werden aan de zorgen van Georges Trigallez toevertrouwd.
De Knokploeg had ook tot taak om voedselovervallen te doen. Bij overvallen op gemeentehuizen maakten ze voedselbonnen buit. Er moest immers eten komen voor de talloze onderduikers in Noord-Holland. Niet alleen voor de onderduikers. Ook voor de gezinnen van de mannen die vanwege hun verzetsactiviteiten ondergedoken zaten en geen inkomen meer binnenbrachten. Er waren in Westfriesland naar schatting drieduizend onderduikers die van eten moesten worden voorzien. Een van de meest in het oog springende overvallen was die op de jamfabriek van NSB-er Visser in Blokker. Hier stonden niet alleen nog veel potten met jam en vruchten (125 kratten met elk 20 tot 25 potten) maar ook 11 balen suiker. De ploeg maakte zoveel buit, dat een van de ziekenhuizen in Amsterdam blij kon worden gemaakt met een grote vrachtauto vol potten jam en vruchten. Henny begeleidde het transport.
Voor haar koerierswerk beschikte Henny over een eigen damespistool. Dat verstopte ze volgens haar zoon Lucien Trigallez in haar BH. Hij heeft het (onklaar gemaakte) pistool nog altijd. Het is hem zeer dierbaar. Voor zover hij weet, heeft moeder Henny het nooit hoeven gebruiken. “Maar wat mijn moeder deed was natuurlijk heel gevaarlijk. Ze heeft zeker al haar charmes in de strijd gegooid als er moeilijkheden dreigden.”
Het werk dat het gewapend verzet geacht werd te doen, was zeer gevarieerd. Zo moesten ze vanwege de schaarste aan voedsel invallen doen bij zwarthandelaren. Bij een boerderij in Grosthuizen trof de Knokploeg eens zo verschrikkelijk veel goederen aan dat ze het idee hadden in een supermarkt te zijn beland. Ze vonden onder meer textiel, fietsbanden, koffie en cacao en nog veel meer schaarse goederen. Niet veel later bleek dat de betrokken boer zijn leven niet had gebeterd. De ploeg besloot toen maar een aantal koeien weg te halen in de hoop dat dit hem meer zou raken.
Op 18 februari 1945 kreeg de ploeg het bericht door dat “een van de onzen” door de inlichtingsdienst was gearresteerd. Het ging om Arie Blokker, een jeugdig ambtenaar van het arbeidsbureau in Hoorn. Hij zat vast op het politiebureau. Het verzet wilde voorkomen dat hij zou worden gemarteld door de Sicherheitsdienst en zou hem gaan bevrijden. Karel Weinreich, Cees Dijkstra en Georges Trigallez gingen er vroeg in de morgen op af. Vooraf was er overleg geweest met een goede agent. De operatie was een groot succes. Arie kwam vrij en werd achter op de fiets van een andere Hoornse medewerker naar de Wogmeer vervoerd. De Hoornse, Duitsgezinde, politie was drie pistolen armer, de Knokploeg drie pistolen rijker.
Een van de activiteiten die de mannen van de knokploeg de meeste gewetensconflicten bezorgden en waarvan veel verzetsmensen hun leven lang last hielden, waren de liquidaties. De opdracht daarvoor kwam “van boven” van het districtshoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten. Vervolgens werd daar ook binnen de knokploeg over gestemd. Alleen als de leden unaniem voor stemden, gebeurde het ook. Het waren volgens Kees Stuijfbergen “zeer aangrijpende gebeurtenissen”. Die dan ook nog gevolgd moesten worden door een (voorlopige) begrafenis achter op het land. Voor twijfel na afloop was geen ruimte.
Op 30 december kreeg de knokploeg onverwachts het bericht door dat de zeer gevaarlijke landverrader George Herlee in Hoorn was gesignaleerd. Georges Trigallez, Kees Geurtsen en Karel Weinreich werden erop afgestuurd. Na een lange speurtocht zagen ze opeens zijn fiets staan bij het pand van kapper Groot aan de Nieuwstraat 3. Ze stapten er volgens Kees Stuijfbergen met zijn drieën binnen om hun “beurt” af te wachten. Er waren namelijk nog klanten binnen. Toen er een kans was, schoten ze gelijktijdig alle drie hun pistolen leeg op de niets vermoedende Herlee. Lees ook het verhaal De liquidatie van George Herlee
De wraak van de Duitsers was verschrikkelijk. Vijf Nederlandse mannen werden uit de gevangenis in Amsterdam naar Hoorn overgebracht. Op het Kerkplein werden ze voor de ogen van toevallige voorbijgangers door gewapende Duitse militairen geëxecuteerd. Na de oorlog werden zij herbegraven op de erebegraafplaats in Bloemendaal.
Natuurlijk was de ploeg zich bewust van de maatregelen die konden volgen. Het was “iets wat gebeuren moest”, legde commandant Henk Kleipoel na de oorlog in een strooibiljet uit aan de Hoornse bevolking. De mensen van de Knokploeg moesten het “vuile werk” opknappen en daarvoor riskeerden zij hun leven. Dat was niet om dankbaarheid te oogsten of om er na de bevrijding beter van te worden. “Het was geen zucht naar avontuur. Het was geen terrorisme, maar bittere noodzaak. Zij hebben dit gedaan omdat zij voelden dat er iets gebeuren moest en omdat zij eenvoudigweg niet anders konden.”